Voorlopers en collegae: expliciete triadisten
Popper was niet de eerste die een drie-werelden-theorie bepleitte. Hij verwijst zelf naar een aantal voorlopers:
Plato; inspiratie en kritiek
Plato is voor Popper zeker een
belangrijk
denker geweest; zoals voor alle Westerse filosofen. Plato’s belang geldt
in de eerste plaats voor Poppers politieke filosofie,
waarin Plato een representant is van een door Popper verafschuwde
ideologie over menselijke vrijheid en de staat. Plato’s betekenis
geldt in de tweede plaats voor Poppers metafysica: de 3Wt. In de meeste
relevante teksten noemt Popper dan ook Plato (en Hegel;
zie onder) als belangrijke bron van inspiratie omdat Plato de eerste
was die Poppers W3 gestalte gaf: de wereld of het rijk der
ideeën.
Steeds als Popper met dit concept van een ideeënwereld naar Plato verwijst is hij scherp in zijn kritiek op Plato’s versie van W3: Plato’s W3 is immers niet een menselijk product en deze W3 gaat vooraf aan en is fundamenteler dan de andere werelden; deze W3 is eeuwig en bovendien ontbreken er een aantal van Poppers eigen W3-entiteiten in.
Zoals bekend neigt Platonisme naar dualisme en niet naar triadisme. Hier is een fundamenteel verschil tussen (de meeste) vormen van Platonisme en de 3Wt te situeren: Platonismen neigen tot een reductionisme t.a.v. W2 en nemen W2 dus niet serieus genoeg.
Hegel
Men zou het een tragisch aspect van Poppers metafysica kunnen noemen dat
hij daarin de twee filosofen het meeste
eer moet geven die hij wat hun politieke filosofie betreft het scherpst
af wees: na Plato noemt hij bij herhaling Hegel als bron van
inspiratie, ook al stelt hij in andere teksten dat de opvattingen van
Hegel sterk afwijken van die van hemzelf.
Hegels “objectieve
geest” heeft veel eigenschappen van een autonome W3, maar ook hier zijn
grote verschillen met Poppers W3. Popper wil aan W3
zeker geen immanente doelen of intenties toeschrijven en hij wil zeker
niet dat de dynamiek van en ontwikkelingen in W3 als de oorzaak
van ontwikkelingen in W1 en W2 wordt beschouwd, terwijl dat precies is
wat bij Hegel gevonden kan worden.
Bolzano
Bolzano was Hegels tijdgenoot en Popper geeft hem in een aantal teksten veel meer de eer voor zijn 3Wt
dan Hegel. Ergens noemt Popper Bolzano zelfs als zijn belangrijkste inspirator.
De reden is dat Bolzano
proposities “op zichzelf” poneerde; in contrast tot proposities zoals “in woorden of in iemands
geest”. Hiermee formuleerde Bolzano het bestaan van W3-entiteiten los van W1.3 en W2.3-entiteiten; letterlijk
schrijft Bolzano dat deze proposities “may or may not have been put in words or even formulated in thought.”
Peirce
Peirce was een zeer productief en origineel en veelzijdig filosoof. In zijn werk is een opvallende voorkeur voor
drie-tallen te vinden en het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat zijn werk een tekst over “drie universa” bevat
die sterk parallel zijn aan de drie werelden.
Popper kende deze tekst waarschijnlijk niet en we zouden Peirce geen recht
doen als we hem een “triadist-avant-la-lettre” zouden noemen, maar er zijn grote overeenkomsten die ik overigens
in de vele beschouwingen over de relaties tussen het denken van Popper en Peirce nergens genoemd heb gezien. Popper zelf
stelt ergens dat hij pas laat in zijn loopbaan met Peirce vertrouwd raakte en minder gelegenheid tot studie van zijn werk had
dan hij had gewild.
Peirce formuleert in een tekst uit 1908 met als titel “A Neglected Argument for the Reality of God” (6.452-455) onder andere het volgende:
“..an “idea” is the substance of an actual unitary thought or fancy, but “Idea”, …, denotes anything whose Being consists in its mere capacity for getting fully represented, regardless of any persons’s faculty or impotence to represent it.”
Hier onderscheidt hij tussen een W2.3-entiteit en een W3-entiteit. De overeenkomst met Frege’s formuleringen -zie onder- is duidelijk.
“455. Of the three Universes of Experience familiar to us all, the first comprises all mere Ideas, those airy nothings to which the mind of poet, pure mathematician, or another might give local habitation and a name within that mind. Their very airy-nothingness, the fact that their Being consists in mere capacity of getting thought, not in anybody’s Actually thinking them, saves their Reality. The second Universe is that of Brute Actuality of things and facts….. The third Universe comprises everything whose being consists in active power to establish connections between different objects, especially between objects in different Universes. Such is everything which is essentially a Sign – not the mere body of the Sign,…, but, so to speak, the Sign’s Soul, which has its Being in its power of serving as intermediary between its Object and a Mind.”
Hier is Universum 1 dus analoog aan Poppers Wereld 3, Universum 2 aan Poppers Wereld 1 en Universum 3 aan Poppers Wereld 2, ook al is deze laatste analogie beperkt tot het aspect van het “bemiddelen” tussen Wereld 1 en 3. Peirce lijkt alles wat informatie bevat en verwerkt tot Universum 3 te rekenen.
Frege
Popper zelf noemt Frege als één van zijn inspiratoren. In teksten
van Frege is ook redelijk ondubbelzinnig de grond hiervoor te vinden: Frege onderscheidt drie “rijken” die overlappend
zijn met de drie werelden van Popper en met name in het essay “Der Gedanke” is dit geformuleerd.
Frege maakt eerst onderscheid tussen “Dingen” en “Vorstellungen” en dit
onderscheid past op dat van
Wereld-1- en Wereld-2-entiteiten. Vervolgens laat hij zien dat hiermee
niet alles adequaat te beschrijven is en komt hij tot het
poneren van een derde grootheid, die van de “Gedanke” en hij schrijft
dan:
“Ein drittes Reich muss anerkannt werden. Was zu diesem gehört, stimmt mit den Vorstellungen darin überein, dass es nicht mit den Sinnen wahrgenommen werden kann, mit den Dingen aber darin, dass es keines Traegers bedarf, zu dessen Bewusstseinsinhalte es gehört.”
In een voetnoot verderop schrijft hij:
“Man sieht ein Ding, man hat eine Vorstellung, man fasst oder denkt einen Gedanken. Wenn man einen Gedanken fasst oder denkt, so schafft man ihn nicht, sondern tritt nur zu ihm, der schon vorher bestand, in eine gewisse Beziehung, die verschieden ist von der des Sehens eines Dinges und von der des Habens einer Vorstellung.”
Ook de verdere formuleringen vormen een bron van argumenten voor het basis-idee van de 3Wt: er zijn drie “rijken”, analoog aan de drie Werelden zoals Popper ze onderscheidt. Het derde “rijk” (en Frege kon niet beseffen hoe beladen deze formulering zou worden) omvat objectieve “ideeën”.
Frege’s formuleringen werden in het Engels vertaald in termen van drie “realms” waarbij “Vorstellungen” “ideas” werden en “Gedanken” “thoughts”, wat aanleiding kan zijn tot tal van misleidende associaties. Een universele notatie zoals m’n 3Wt-R die mogelijk maakt, kan hierbij de nodige helderheid bieden; bij taal-tot-taal-vertalingen blijven de diverse linguistische entiteiten een complexe relatie onderhouden met hun “senses and references”.
Husserl
Popper noemt Husserl in enkele teksten en benadrukt zonder verdere toelichting diens betekenis voor de 3Wt.
Nu was Husserl een leerling van Bolzano en hij had dus een fundamenteel inzicht van de 3Wt meegekregen: het onderscheid
tussen W2- en W3-entiteiten. Husserl was, net als Popper, scherp gekant tegen “psychologisme” en bij nader inzien
is in het zeer omvangrijke werk van Husserl een overweldigend aantal opvattingen en argumentaties te vinden die als verwant aan
Poppers opvattingen kunnen worden beschouwd. Het zou een aparte studie vergen om dat in al zijn facetten uit te werken.
Russell
Russell schreef in zijn beroemde “Problems of Philosophy” een passage die zo dicht bij de 3Wt komt dat
zij hier niet mag ontbreken. In hoofdstuk 9, “On Universals”, schrijft hij:
“Thus thoughts and feelings, minds and physical objects exist. But universals do not exist in this sense; we shall say that they subsist or have being, where “being” is opposed to “existence” as being timeless. The world of universals, therefore, may also be described as the world of being…..The world of existence is fleeting…. but it contains all the data of sense, and all physical objects….. But the truth is that both (worlds) have the same claim on our impartial attention, both are real, and both are important to the metaphysician. Indeed no sooner have we distinguished the two worlds than it becomes necessary to consider their relations.”
Russell suggereert hier dus eigenlijk een “2Wt”, met in één van beide, de “existing” wereld, zowel onze W1 als W2 (zie de eerste geciteerde zin) en als de andere een “subsisting” W3, met een beperkte inhoud. Deze opvatting heeft hij later overigens verlaten voor een vorm van min of meer dogmatisch monisme.
Carnap
Carnap formuleert in zijn artikel “Empiricism, Semantics and Ontology” (1956) het “tolerance-principle”, dat
bij nadere beschouwing als adequate ondersteuning kan dienen voor de 3Wt. Op basis van dit “tolerance principle” kunnen
Poppers entiteiten in de drie werelden onder bepaalde condities zeker als “bestaand” worden aangemerkt.
De redenering van Carnap is als volgt: over ontologische kwesties is,
zoals bij alle metafysische kwesties, geen afdoende beredeneerde
positie mogelijk. Echter, dat neemt niet weg dat we “linguistic
frameworks” hanteren waarin we entiteiten aanduiden en
naar entiteiten verwijzen waarmee we ze binnen dat framework laten
“bestaan”. Het criterium is daarbij niet hun (principieel
onkenbare) ontologische “objectiviteit” maar of het betreffende
“linguistic framework” bruikbaar is voor ons
denken over en bestaan in “de wereld”. In dit kader pleit hij o.a. voor
het tolereren van (het als bestaand aannemen van)
abstracte entiteiten.
Het is in dit kader aardig dat hij met zoveel woorden zegt dat proposities geen mentale entiteiten zijn
(waarmee hij in elk geval terloops ook mentale entiteiten aanduidt) en ook niet tot linguistische entiteiten zijn te herleiden.
De bekende terughoudendheid van Carnap ten aanzien van ontologische uitspraken geeft zo de ruimte voor een (pragmatische)
equivalentie van W1-, W2- en W3-entiteiten en dit geeft tenminste ruimte voor een serieuze hermeneutische en ook, gezien de
inzet van Carnap, voor een epistemische versie van de 3Wt.
Quine zal deze argumentatie, ondanks zijn fundamentele kritiek op
Carnaps filosofie in het aangehaalde artikel, grotendeels herhalen
bij zijn uiteenzettingen over een “ontologisch relativisme” waarin
eveneens het (“echt”) bestaan van
entiteiten afhankelijk wordt gemaakt van hun onmisbaarheid in adequate
argumentaties.